Bijzondere muziek uit mijn jeugd was die van Jules de Corte (1924-1996). Komisch, ironisch, lief, maatschappijkritisch en vaak met huppelend lichte pianobegeleiding. Veel liedjes kan ik nog steeds meezingen, zoals Juultje van Pingelen, Naar dom jongetje en Aan Luther en de anderen, dat ik ooit op mijn oude middelbare school zong met Pasen. Deze opnames zijn uit 1961. De Corte zingt drie liederen, die ik zelf nog niet eerder had gehoord. En God zag: over God die zag dat hetgeen hij geschapen had goed was. Dat zijn de lieve kleine dingen: een lied over het lieve en kleine. En Die keer: een lied over een liefde in het verleden, of zoals hij zelf zo mooi zegt “U weet, herinneringen zijn de vlinders van nu, oftewel de rupsen van toen.”
En God zag
Vader Gods schiep alle vissen in de zee
En hij zag dat het goed was.
De zwaardvis en de bruinvis,
De walvis en de sprot.
De haring en de schelvis
De inktvis en de bot.
En geen van al die vissen was boos of ontevree.
En God zag dat het goed was.
Vader Gods schiep alle vogels in de lucht,
en hij zag dat het goed was.
De merel en de koekoek
De kievit en de spreeuw
De zwaluw en de reiger
De havik en de meeuw.
Met elk hun eigen woning
En elk zijn vrije vlucht.
En God zag dat het goed was.
Vader Gods schiep alle dieren op het veld,
En hij zag dat het goed was.
De ezel en de wezel
De haas en het konijn
De tijger en de hamster
De egel en het zwijn
En allemaal content
Zonder zorg om goed of geld
En God zag dat het goed was.
Vader Gods schiep alle mensen naar zijn beeld
En hij zag dat het goed was.
De mensen in het zwart
En de mensen in het rood.
De mensen bruin en blank
En de mensen klein en groot.
Geen volk dat werd vergeten
Geen ras dat werd misdeeld.
En God zag dat het goed was.
Dat zijn de lieve klein dingen
Een knus gezellig ontbijt,
in rust en vrede bereid.
En voor je naar je werk toe moet,
nog lekker even de tijd,
om te genieten van een extra kopje thee.
En dan spontaan te kunnen zeggen,
kijk eens in mijn portemonnee,
daar zat nog 25 gulden in,
wat fijn dat ik dat nou zag.
Dat zijn de lieve kleine dingen van het leven.
Dat zijn de lieve kleine dingen van de dag.
De bus van 7 voor 8,
die één moment op je wacht.
Een aardig meisje naast je
en de zon die tegen je lacht,
alsof ze zeggen wou,
meneer het komt wel goed.
En met dat snertkarwei van gisteren,
komt het heus vandaag wel goed.
En in de straat waar je moet zijn,
hangt een onverwachte vlag.
Dat zijn de lieve kleine dingen van het leven
Dat zijn de lieve kleine dingen van de dag
Een enkel vriendelijk woord.
Een liedje dat je graag hoort.
Een vlotte conferentie
en prompt kom je tot een akkoord.
En bij de middagpost die brief waar je van schrikt.
Maar waaruit blijkt dat alles
toch weer in der minne is geschikt.
En als je thuiskomt maakt je vrouw
net lekker pannenkoekbeslag.
Dat zijn de lieve kleine dingen van het leven
Dat zijn de lieve kleine dingen van de dag
De avond is een festijn,
van heerlijk zitten te zijn.
Een half uur televisie
en je oogjes worden al klein.
Wat is er beter dan een mens in zoete rust.
Zich van geen narigheid
of zwarigheid of wat dan ook bewust.
Zodat het nauwelijks te zeggen is,
wat zulk een slaap vermag.
Dat zijn de lieve kleine dingen van het leven
Dat zijn de lieve kleine dingen van de dag
Gevolgd door nog een hele nacht
van zoet en zalig rusten.
Maar het is niet alle dagen feest.
En morgen zul je er weer van lusten.
Die keer
Die keer dat ik langs jouw venster ging.
Lieve Mariska lieveling.
En ik zag hoe jij daar stond.
Toen dacht ik wat is ze rank en blond.
Niet één die ik zo lieftallig vond.
Van Januari rombombom
doe je een das en een mantel om.
Want de wintertijd duurt lang.
Kom gauw met me mee en wees niet bang.
Toen deed ik een heel stoutmoedig ding.
Lieve Mariska lieveling.
Ik nam terstond de pen.
En ik schreef, “hoewel ik u heel niet ken
Staat het toch wel vast dat ik eenzaam ben.”
Van Februari rombombom
doe je een das en een mantel om.
Want de wintertijd is guur,
maar warm is mijn huis en mijn ziel vol vuur
Tot ik op een keer mijn luit omhing.
Lieve Mariska lieveling.
En ik zong voor jou mijn lied.
Van grote vreugde en diep verdriet.
Maar je raam bleef gesloten, je hoorde me niet.
Van Maart en April en de zoete Mei.
Blauw was de hemel en groen de wei.
Maar de lente deed me zeer.
En voor ik het wist kwam de winter weer.