Posts Tagged ‘Barbara’


09.07.2023

Barbara & George Moustaki – La dame brune & Fleur de méninges

Ik vond twee schitterend opnames uit de jaren 60 van de Franse singer/songwriters Barbara (Monique Andrée Serf)(1930-1997) & Georges Moustaki (Giuseppe Mustacchi)(1934-2013). Zij waren in die tijd goede vrienden van elkaar.

In 1962 zongen ze samen het lied Fleur de méninges, naar een tekst van Moustaki op muziek van Emile Noël. Het nummer is vooral bekend geworden door de versie van Serge Reggiani (1922-2004).

En hier zie je ze samen in het lied La Dame Brune (De brunette) in 1969. Deze keer schreven ze het samen en hadden ze er veel succes mee. Niet schrikken trouwens bij het bekijken van de opname, want eerst is het stil tot 0.45 en dan pas begint de muziek. Hier zie je nog een mooie opname van dit nummer door hen beiden, met een langere tekst deze keer. Maar deze is playback-achtig en zoals je weet deel ik het liefst live-versies. Met dank aan René Kieft voor het ontcijferen van de teksten van beide nummers.

Fleur de méninges
Il a la méninge qui fleurit,
la nature m’a tout appris.
Je suis poète.
Sa fortune est bien entendu,
comme un beau jardin suspendu.
Dans ma tête.
Pas de mémoire des myosotis,
souvent sont araignée
en tissant, sa toile.
Fait un hamac pour sa pensée,
qui déja rêvant d’odyssée.
Met la voile.
Quand je m’embarque au grand Bonheur,
je peux tout dire avec des fleurs
de méninge.
Pour s’en aller conter fleurette,
pas besoin de roses ni de pâquerettes,
au dancinge.
Suffit pour ce gentil labeur,
de savoir faire pousser les fleurs
de méninge.

Il le ne cultive pas le souci,
mais je me rends à sa merci.
Quand je cueille.
Les plus douces pensées d’amour,
et la marguerite alentour.
Que j’effeuille.
Des fleurs poussées par sa passion,
il fait éclore sans aversion.
Sur le bitumen.
Tout un parterre enjuponé,
de belles de nuit dès que le né on.
S’allume.
Quand je joue au bel oiseleur,
je peux tout prendre avec des fleurs
de méninge.
Pour étourdir la midinette,
pas besoin de roses ni de pâquerettes,
au smokinge.
Suffit pour ce gentil labeur,
de savoir faire pousser les fleurs
de méninge.

Tu pense trop et tu est trop grand,
pour faire de vieux os de barbeau.
Je m’en flatte.
Tranquille tu est qu’un voyou,
comme pour te guérir du mildiou.
Me sulphate.
Ou bien qu’on me plante au surin.
Sur le ventre un joli jardin.
Qu’on vaccine.
Bref qu’on m’envoie sans mon faire part.
Grignoter les pissenlits.
Par la racine.
Quand je m’embarquerai pour ailleurs,
Tout sera dit en quelques fleurs
de méninge.
Pour s’en aller aux oubliettes,
pas besoin de roses ni de pâquerettes,
ni de métinge.
Pas besoin non plus d’orchidées,
mais d’un simple bouquet d’idées.
Suffira de verser quelques pleurs,
pour arroser vos propres fleurs
de méninge.

La dame brune
Pour une longue dame brune,
j’ai inventé.
Une chanson au clair de la lune,
quelques couplets.
Je sais q’elle m’entend un jour,
qui sait demain.
Pour que cette chanson d’amour
finisse bien.

Bonjour je suis la tame brune
j’ai tant marché
Au jour je suis la dame brune,
je t’ai trouvé
sais ma place au creux dans ton lit.
Je serais bien.
bien au chaud, bien à l’abri.
contre tes reins.

16.02.2020

Barbara – Mon enfance

De Franse zangeres Barbara (1930-1997) kijkt je recht in de ogen tijdens haar lied Mon enfance (Mijn jeugd) uit 1968. Haar kindertijd was niet makkelijk. Omdat haar familie Joods was, moesten ze in de oorlog onderduiken. Daarnaast werd ze ook nog sexueel misbruikt door haar vader, die haar en het gezin vervolgens in de steek liet toen ze 10 jaar oud was. Het is niet verwonderlijk dat ze het verleden en de herinneringen uit haar jeugd nooit achter zich heeft kunnen laten: “Elle dort a jamais mon enfance” (Mijn jeugd slaapt nooit). “Je moet nooit teruggaan naar de tijd van geheime herinneringen uit je gezegende jeugd, want onder alle herinneringen zijn die uit je jeugd de ergste, die uit je jeugd scheuren je open.” De prachtige vertaling van de tekst is van Annemieke Wetting.

Ik deelde hier eerder het indrukwekkende lied Nantes van Barbara uit 1963, dat het verhaal vertelt dat ze net te laat kwam voor de dood van haar vader in 1959 en wat dat allemaal opriep bij haar.

Mon enfance
J’ai eu tort, je suis revenue
dans cette ville au loin perdue
où j’avais passé mon enfance.
J’ai eu tort, j’ai voulu revoir
le coteau où glissaient le soir
bleu et gris ombres de silence.
Et j’ai retrouvé comme avant,
longtemps après,
le coteau, l’arbre se dressant,
comme au passé.

J’ai marché les tempes brûlantes,
croyant étouffer sous mes pas,
les voies du passé qui nous hantent
et reviennent sonner le glas.
Et je me suis couchée sous l’arbre
et c’était les mêmes odeurs
et j’ai laissé couler mes pleurs,
mes pleurs.

J’ai mis mon dos nu à l’écorce,
l’arbre m’a redonné des forces,
tout comme au temps de mon enfance.
Et longtemps j’ai fermé les yeux,
je crois que j’ai prié un peu,
je retrouvais mon innocence.
Avant que le soir ne se pose,
j’ai voulu voir
la maison fleurie sous les roses,
J’ai voulu voir,

Le jardin où nos cris d’enfants
jaillissaient comme source claire.
Jean-Claude et Régine et puis Jean,
tout redevenait comme hier.
Le parfum lourd des sauges rouges,
les dahlias fauves dans l’allée,
le puits, tout, j’ai tout retrouvé,
hélas.

La guerre nous avait jeté là,
d’autres furent moins heureux je crois,
au temps joli de leur enfance.
La guerre nous avait jeté là,
nous vivions comme hors la loi,
et j’aimais cela quand j’y pense.

Oh mes printemps, oh mes soleils,
oh mes folles années perdues,
oh mes quinze ans, oh mes merveilles,
que j’ai mal d’être revenue.
Oh les noix fraîches de septembre
et l’odeur des mûres écrasées,
c’est fou, tout, j’ai tout retrouvé,
hélas.

Il ne faut jamais revenir
aux temps cachés des souvenirs
du temps béni de son enfance.
Car parmi tous les souvenirs
ceux de l’enfance sont les pires,
ceux de l’enfance nous déchirent.

Oh ma très chérie, oh ma mère,
ou êtes-vous donc aujourd’hui ?
Vous dormez au chaud de la terre
et moi je suis venue ici
pour y retrouver votre rire,
vos colères et votre jeunesse,
et je reste seule avec ma détresse,
hélas.

Pourquoi suis-je donc revenue
et seule au détour de ces rues
j’ai froid, j’ai peur, le soir se penche.
Pourquoi suis-je venue ici,
où mon passé me crucifie,
où dort à jamais mon enfance.

Mijn jeugd
Ik had geen gelijk, ik ben terug gegaan
naar deze vergeten stad, ver weg,
waar ik mijn jonge jaren doorbracht.
Ik had geen gelijk, ik wilde
de kust terugzien, waar de avond vervaagde
in stille schaduwen, blauw en grijs.
En ik vond als vanouds,
al is het lang geleden,
de kust, de boom die zich als het ware
naar het verleden richtte.

Ik heb met brandende slapen gelopen,
terwijl ik geloofde dat ik onder mijn voeten
de paden die door mijn gedachten spookten
zou verstikken, en die het glas laten draaien.
En ik viel onder de boom in slaap
en het waren dezelfde geuren
en ik liet mijn tranen stromen,
mijn tranen.

Ik ging met mijn blote rug tegen de schors zitten,
de boom gaf me mijn krachten terug,
net zoals in mijn jeugd.
En ik deed mijn ogen langdurig dicht,
ik geloof dat ik zelfs een gebedje zei,
ik hervond mijn onschuld..
Voordat de avond viel,
wilde ik mijn huis zien,
mijn met rozen begroeide huis.
Ik wilde het zien.

De tuin waarin heldere kinderstemmen,
klaterden als een helder beekje.
Jean Claude en Régine en Jean,
alles werd weer alsof het gisteren was.
De zware geur van rode salie,
de paarse dahlia’s langs de laan,
het beekje, alles, ik heb alles terug gevonden
helaas.

De oorlog had ons daarheen gedreven,
anderen hadden, geloof ik, minder geluk,
in de bloei van hun jeugd.
De oorlog had ons daarheen gedreven,
we leefden alsof er geen wetten bestonden,
en ik hou van die tijd als ik eraan terugdenk.

Oh mijn lentes, oh mijn zonnen,
oh mijn gekke verloren jaren,
oh mijn vijftien jaren, oh mijn wonderen,
dat ik me slecht voel omdat ik terug ben.
Oh, de verse walnoten in september.
en de geur van geplette bramen,
het is gek, alles, ik heb alles teruggevonden,
helaas.

Je moet nooit teruggaan
naar de tijd van geheime herinneringen
uit je gezegende jeugd.
Want onder alle herinneringen zijn
die uit je jeugd de ergste,
die uit je jeugd scheuren je open.

Oh mijn allerliefste, oh mijn moeder,
waar ben je nu toch?
Je slaapt in de warme schoot van de aarde
en ik ben hier gekomen
om je lach terug te vinden,
je kwaaie buien en je jeugd,
en ik blijf alleen achter met mijn wanhoop,
helaas.

Waarom ben ik toch teruggegaan
in mijn eentje via al die omwegen
ik heb het koud, ik ben bang, de avond valt.
Waarom ben ik hier gekomen,
waar mijn verleden me kruisigt,
waar mijn jeugd voor altijd sluimert.

Tags:
03.12.2017

Barbara – Nantes

De Franse zangeres Barbara (1930-1997) vertelt in haar ontroerende lied Nantes (1963) het verhaal dat ze net te laat kwam voor het overlijden van haar vader Jacques Serf, die haar als jong kind misbruikt had en het gezin in de steek had gelaten toen ze 10 jaar oud was. Op een dag in 1959 werd zij gebeld door het ziekenhuis in Nantes. Ze werd verzocht daarheen te komen op verzoek van haar vader. Hij wilde zich “warmen aan mijn glimlach, maar hij stierf nog diezelfde nacht, zonder een ‘adieu’ of een ‘ik hou van je’.” Wat een ontroerend mooi lied. De prachtige Nederlandse vertaling is van Annemieke Wetting.

In het lied komt het fictieve adres “vingt-cinq rue de la Grange-au-Loup” (Wolvenholstraat 25) voor. De gemeente Nantes heeft alsnog in een nieuwbouw buitenwijk een straat deze naam gegeven. Het straatbord werd in 1986 door Barbara zelf onthuld.

Hier hoor je de versie van cabaretière, zangeres & actrice Lia Dorana (1918-2010), in de vertaling van Ernst van Altena. Het komt van haar album Solo ’68 (1968)

Nantes
Il pleut sur Nantes,
donne-moi la main.
Le ciel de Nantes rend
mon cœur chagrin.

Un matin comme celui-là,
il y a juste un an déjà.
La ville avait ce teint blafard
lorsque je sortis de la gare.
Nantes m’était encore inconnue,
je n’y étais jamais venue.
Il avait fallu ce message
pour que je fasse le voyage.

“Madame soyez au rendez-vous,
vingt-cinq rue de la Grange-au-Loup.
Faites vite, il y a peu d’espoir,
il a demandé à vous voir.”

A l’heure de sa dernière heure,
après bien des années d’errance.
Il me revenait en plein cœur,
son cri déchirait le silence.
Depuis qu’il s’en était allé,
longtemps je l’avais espéré.
Ce vagabond, ce disparu,
voilà qu’il m’était revenu.

Vingt-cinq rue de la Grange-au-Loup,
je m’en souviens du rendéz-vous.
Et j’ai gravé dans ma mémoire
cette chambre au fond d’un couloir.

Assis près d’une cheminée,
j’ai vu quatre hommes se lever.
La lumière était froide et blanche,
ils portaient l’habit du dimanche.
Je n’ai pas posé de questions
à ces étranges compagnons
J’ai rien dit, mais à leurs regards,
j’ai compris qu’il était trop tard.

Vingt-cinq rue de la Grange-au-Loup,
il n’était plus au rendéz-vous.
Qu’il était mort à la nuit même,
sans un “adieu”, sans un “je t’aime”.

Voilà, tu la connais, l’histoire
de l’homme qui venait de nulle-part.
Et qui revint comme une épave,
du bout de son dernier voyage.
Du vagabond, du mal-aimé,
qui se remport long le passé.
Voulut avant de s’endormir,
se réchauffer à mon sourire.

Au chemin qui longe la mer,
couché dans le jardin de pierres.
Je veux que tranquille il repose,
à l’ombre d’une rose rose.
Mon père, mon père.

J’ai le coeur chagrin.
Donne moi ta main.

Nantes
Het heeft geregend op Nantes.
Geef me je hand.
De hemel boven Nantes
stemt mijn hart triest.

Net als op die morgen,
nu alweer een jaar geleden,
zag de stad er ook zo bleek uit.
Toen ik uit het station kwam,
kende ik Nantes nog niet,
was ik er nooit geweest.
Voor deze reis was de volgende boodschap nodig:
“Mevrouw zoudt u zo spoedig mogelijk
naar Wolvenholstraat 25 willen komen,
de situatie is hopeloos,
en hij heeft naar u gevraagd,
nu zijn leven ten einde loopt”.

Na heel wat jaren van afwezigheid
trof hij me vol in mijn ziel.
Zijn schreeuw verscheurde de stilte
die er was na zijn vertrek.
Lange tijd had ik op hem gewacht,
op die zwerver die verdween.
En daar was hij weer zowaar.

Wolvenholstraat 25
duikt weer op uit mijn herinnering.
In mijn geheugen staat die ene kamer gegrift,
aan het eind van de gang.

Ik zag vier mannen opstaan
die voor een open haard zaten.
Het licht was kil en wit,
ze droegen hun zondagse pak.
Ik stelde geen vragen
aan die vreemde kerels.
Ik zei niets, maar ik zag aan
hun blikken dat het te laat was.

Toch kwam ik de afspraak na
op Wolvenholstraat 25.
Maar hij heeft me nooit meer gezien,
hij was al overleden.

Zo, nu ken je het verhaal,
van de man die uit het niets kwam.
Die terugkeerde als een wrak,
aan het eind van zijn laatste reis.
Die zwerver, die onbeminde,
die zijn verleden met zich meedroeg.
Die zich wilde warmen aan mijn glimlach,
maar hij stierf nog diezelfde nacht,
zonder een “adieu” of een “ik hou van je”.

Op de weg die naar zee
door een bed van kiezels loopt,
wil ik dat hij in stilte rust,
in de schaduw van een roze roos.
Mijn vader, mijn vader.

Ik heb een hart vol verdriet.
Geef me je hand.

Tags: